Terug naar vorige
De Belastingdienst kan een navorderingsaanslag opleggen als onrechte geen of te weinig belasting is geheven. Voorwaarde voor het opleggen van een navorderingsaanslag is het bestaan van een nieuw feit dat grond oplevert voor het vermoeden dat te weinig belasting is geheven. Een feit, dat de inspecteur bekend was of had kunnen zijn, levert geen grond op voor navordering, tenzij de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
Volgens vaste jurisprudentie mag de Belastingdienst bij het vaststellen van een aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die in de aangifte zijn vermeld. De inspecteur hoeft pas een nader onderzoek in te stellen wanneer hij, na kennis te hebben genomen van de aangifte, in redelijkheid aan de juistheid daarvan behoort te twijfelen. Dat doet zich niet snel voor.
Een belastingplichtige heeft in een reeks van jaren in zijn aangiften inkomstenbelasting naast een hoog loon uit dienstbetrekking verliezen uit onderneming aangegeven. De Belastingdienst heeft de aanslagen steeds overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd.
Naar aanleiding van de aangifte over 2015 heeft de Belastingdienst aan de gemachtigde van de belastingplichtige gevraagd om een toelichting op de aangegeven verliezen uit onderneming. De Belastingdienst heeft verzocht om de jaarrekeningen 2012 tot en met 2016 van de onderneming en om informatie over de gehanteerde afschrijving van € 80.000 per jaar. Volgens de toelichting betrof het een licentierecht, dat afhankelijk was van het verkrijgen van een erfpachtrecht. Omdat het erfpachtrecht er niet kwam, is het licentierecht afgeschreven.
De Belastingdienst heeft een navorderingsaanslag IB opgelegd ter correctie van het aangegeven verlies uit onderneming. Volgens de belastingplichtige was dat niet terecht omdat geen sprake was van een nieuw feit. Naar het oordeel van de rechtbank was wel sprake van een nieuw feit. De aangifte maakte een verzorgde indruk. Het in de aangifte opgenomen verlies zonder het claimen van zelfstandigenaftrek in combinatie met een hoog salaris uit dienstbetrekking is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de aangifte. Ook in eerdere jaren deed zich die combinatie voor. Dat die verliezen een andere oorzaak hadden, namelijk participaties in cv’s, die inmiddels waren beëindigd, maakt niet dat de Belastingdienst had moeten aannemen dat het aangegeven verlies niet juist kon zijn. Pas enkele jaren later bleek dat sprake was van een afschrijving op een licentierecht dat in het jaar waarover is nagevorderd nog niet bestond en dat betrekking had op een nog niet gebouwde onroerende zaak. Van ambtelijk verzuim was volgens de rechtbank geen sprake.
Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake was van een investering in een bedrijfsmiddel, maar van de verstrekking van een kapitaalverstrekking aan een derde, waarop niet kan worden afgeschreven.