Terug naar vorige
De Tweede Kamer heeft eind 2021 een motie aangenomen, waarin het kabinet wordt gevraagd naar de mate waarin het lage tarief in de vennootschapsbelasting (Vpb) op oneigenlijke wijze wordt gebruikt.
Terug naar vorige
De Tweede Kamer heeft eind 2021 een motie aangenomen, waarin het kabinet wordt gevraagd naar de mate waarin het lage tarief in de vennootschapsbelasting (Vpb) op oneigenlijke wijze wordt gebruikt.
In een brief aan de Kamer doet de staatssecretaris van Financiën verslag van het onderzoek dat hiernaar is gedaan. Aanleiding voor de motie is de verhoging van de schijfgrens in 2022 naar € 395.000 en de verlaging van het tarief van 20% in 2018 naar 15% in 2021. Het hoge Vpb-tarief is verhoogd van 25% in 2021 naar 25,8% in 2022. Het te behalen belastingvoordeel is hierdoor toegenomen van maximaal € 10.000 tot maximaal € 42.660 per jaar in 2022. Door de aangekondigde verlaging van de schijfgrens in 2023 naar € 200.000 en de verhoging van het lage Vpb-tarief naar 19% daalt het voordeel van het lage tarief naar maximaal € 13.600 per jaar.
De staatssecretaris merkt op dat de afweging om activiteiten fiscaal al dan niet te verdelen over meerdere zelfstandig belastingplichtige vennootschappen niet alleen wordt gemaakt op basis van het tarief. Ook niet-fiscale overwegingen kunnen een rol spelen bij de afweging om de activiteiten van een concern over verschillende vennootschappen te verspreiden.
Op basis van de beschikbare data over de jaren 2012 tot en met 2021 is onderzocht wat de trends zijn in concernstructuren van bedrijven. Het aantal aangiften Vpb is de afgelopen tien jaar toegenomen, terwijl het aantal fiscale eenheden is afgenomen. Hieruit kan worden afgeleid dat de toename van het aantal aangiften niet alleen is veroorzaakt door een toename van het aantal nieuwe vennootschappen. De afname van het aantal bestaande fiscale eenheden kan meerdere redenen hebben, waaronder het benutten van het voordeel van het lage Vpb-tarief.
Vanaf 2020 worden meer vennootschappen uit een winstgevende fiscale eenheid ontvoegd dan uit een niet-winstgevende fiscale eenheid. Verder valt op dat per jaar gemiddeld vier maal zoveel vennootschappen worden opgenomen in een niet-winstgevende fiscale eenheid als in een winstgevende fiscale eenheid. Een reden daarvoor kan de mogelijkheid van verliesverrekening binnen de fiscale eenheid zijn. De hypothese dat er minder vennootschappen in een structureel winstgevende fiscale eenheid worden opgenomen door het toegenomen voordeel van het lage Vpb-tarief wordt door de cijfers niet bevestigd.
In 2024 wordt het lage Vpb-tarief geëvalueerd. Afhankelijk van de uitkomst van die evaluatie en van signalen uit de praktijk zal het kabinet bezien of er aanleiding is om de regels aan te passen.