Terug naar vorige
Een van de heffingskortingen in de inkomstenbelasting is de arbeidskorting. Recht op de arbeidskorting heeft een belastingplichtige, die arbeidsinkomen geniet. Arbeidsinkomen is het totaal van wat de belastingplichtige met tegenwoordige arbeid geniet als winst uit onderneming, loon uit dienstbetrekking en resultaat uit werkzaamheden.
In een procedure over het jaar 2016 claimde de belanghebbende met een beroep op het discriminatieverbod de verhoging van de arbeidskorting. In 2016 is de maximale arbeidskorting verhoogd met een bedrag van € 453. De belanghebbende had in 2016 geen recht op de arbeidskorting, omdat hij in dat jaar uitsluitend een pensioenuitkering en een AOW-uitkering heeft ontvangen. Volgens de belanghebbende ontbreekt voor de lastenverlaging voor werkenden elke redelijke grond.
De wetgever is bij het verhogen van de arbeidskorting uitgegaan van de veronderstelling dat dit een positief effect heeft op de arbeidsparticipatie. Het verbod van discriminatie gaat niet zo ver dat een maatregel ter oplossing van een probleem, die onderscheid maakt tussen gelijke of vergelijkbare gevallen, slechts toelaatbaar is als het bestaan en de omvang van het probleem en de effectiviteit van de gekozen oplossing empirisch zijn vastgesteld. De wetgever mag zich baseren op veronderstellingen omtrent het probleem en de effectiviteit van de daarvoor gekozen oplossing, mits deze niet evident onredelijk zijn.
Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat de keuze om de arbeidskorting per 1 januari 2016 te verhogen past binnen de grenzen van de aan de wetgever toekomende ruime beoordelingsvrijheid. Het discriminatieverbod is niet overtreden.